Wessel Stoop
Iedereen die meer dan twee cursussen bij taalwetenschap heeft gevolgd zal wel eens te horen of te lezen hebben gekregen dat de relatie tussen vorm en betekenis in taal arbitrair is. Het maakt niet uit hoe je bijvoorbeeld een tafel noemt, zolang je maar een woord hebt. Wij gebruiken het woord tafel, maar we hadden net zo goed spunk kunnen kiezen, of plukki-plukki. Het is dan ook hierom dat het vocabulaire van alle talen van de wereld zo verschillend is. In deze column waag ik het deze willekeurigheid te betwijfelen. Ik denk dat voor sommige concepten wel degelijk bepaalde woorden geschikter zijn dan andere.
Niet dat dat zo stoer is; velen gingen mij voor. Misschien heb je ooit gehoord van het bouba/kiki-experiment, waarbij participanten het volgende plaatje te zien kregen:
Welke van de twee figuurtjes zou je ‘kiki’ noemen, en welke ‘bouba’? Grote kans dat je die puntige een echte kiki vindt, en die bobbelige nou precies een bouba; dat vond 98% van de proefpersonen namelijk ook. Het schijnt iets te maken te hebben met het feit dat de medeklinkers in ‘kiki’ stemloos zijn, en de medeklinkers in ‘bouba’ stemhebbend. Hebben zulke voorkeuren invloed op welke woorden talen kiezen? Volgens mij wel – kijk maar eens naar de Nederlandse woorden die ik gebruikt heb om de vormen te beschrijven.
Het zou me niet verbazen als deze niet-arbitraire tendensen nog veel verder gingen. Zou het bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat woorden die met je neus te maken hebben graag de nasale klanken ‘n’, ‘m’ en ‘ng’ in zich hebben, de klanken die je maakt door je neusholte bij te schakelen? Ik denk het wel, kijk maar eens naar deze Nederlandse woorden: ‘neus’, ‘snor’, ‘snuiven’, ‘snavel’, ‘snikken’, ‘niezen’, ‘snot’, ‘sniffen’, ‘snufferd’, ‘snuiten’.
Om te kijken of dit cross-linguistisch ook opgaat, heb ik een avond lang zoveel vertalingen voor het woord ‘neus’ verzameld, uit talen uit zoveel mogelijk verschillende hoeken van de wereld. Wikipedia en Wiktionary bleken hierbij bijzonder nuttige hulpmiddelen. Ik heb er uiteindelijk 33 te pakken gekregen, uit 23 verschillende taalfamilies. Zo is ‘neus’ in het Tzotzil ‘ni’il’, ‘hamr’ in het Kalmyk, ‘qingak’ in het Inuktitut, ‘muku’ in het Tamil, ‘ilong’ in het Tagalog en ‘dang’ in het Lao. Wat is eigenlijk de kans dat een nasaal voorkomt in een willekeurig woord? Stel, we gaan uit van gemiddeld twee medeklinkers per woord en gemiddeld twee nasalen per taal. Als je dat samenneemt met de 25 medeklinkers in de gemiddelde foneeminventaris kom je uit op een kans van 0.16 dat een nasaal in een woord voorkomt. De verwachting is dus dat 16% van alle talen een woord voor neus heeft met een nasaal erin. En wat heb ik nou gevonden? In maar liefst 27 van mijn 33 vertalingen zat een nasaal, dus een vette 82%. Arbitrair? Ik dacht het niet!
Originally published in m'ntaal